In de schoot van de Verenigde Naties is in 2012 een overlegplatform gestart onder de naam IPBES (1). Een van de wereldwijde uitdagingen van het platform is de problematiek rond bestuivers in het algemeen. IPBES stelde in 2016 duidelijk dat een groeiend aantal soorten  bestuivers wereldwijd met uitsterven wordt bedreigd door verschillende menselijke factoren. We citeren: “Bestuivers leveren een belangrijke bijdrage aan de wereldvoedselproductie en voedingszekerheid. Hun gezondheid is direct gekoppeld aan ons eigen welzijn.”

Bestuiving

Er zijn meer dan 20.000 soorten dieren die bijdragen aan bestuiving: wilde bijen, veel soorten  vlinders, vliegen, motten, wespen, kevers, vogels, vleermuizen en andere . Bestoven gewassen omvatten die welke fruit, groenten, zaden, noten en oliën verschaffen. Veel van deze zijn belangrijke bronnen van vitaminen en mineralen, zonder welke de risico’s op ondervoeding zullen  toenemen. Verschillende gewassen vormen ook een belangrijke bron van inkomsten in ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld de productie van koffie en cacao. “Zonder bestuivers zouden velen van ons niet langer kunnen genieten van koffie, chocolade en appels, en van veel andere voedingsmiddelen die deel uitmaken van ons dagelijks leven, meer dan driekwart van de voedselgewassen in de wereld is in ieder geval gedeeltelijk afhankelijk van bestuiving door insecten en andere dieren.” Honingbijen nemen echter maar een deel van de bestuiving voor hun rekening en zij worden door het brede publiek vaak ten onrechte als enige bestuivende soort herkend.

Honingbijen echte “concurrentie” voor wilde bestuivers?

Begin 2018 publiceerden J. Geldman en J.Gonzales een artikel in Science(2) met als titel “Het beschermen van de honingbijen helpt de natuur niet.” Daarin stellen ze dat beheerde honingbijen wilde bestuivers kunnen schaden en  dat we dringend het beheer van honingbijen moeten aanpassen. Het probleem van bestuiving en het sterven van honingbijen is tot op heden meer een probleem van landbouw dan wel van milieubescherming. Als honingbijen de media halen wordt dit echter heel vaak bekeken door de lens van milieuaspecten. Dit heeft geleid tot heel wat initiatieven die gemaskeerd worden als milieubescherming en die het houden van honingbijen in steden en natuurgebieden promoten. Het aanpakken van de honingbijen wordt in de media en bij het publiek nog steeds gezien als een ecologische prestatie. Het gebrek aan onderscheid tussen het uitsterven van wilde bestuivers en de benarde toestand van beheerde honingbijen vermindert vaak de inspanningen voor wilde bestuivers. De onnatuurlijke hoge dichtheden van beheerde honingbijen kunnen de dalingen bij wilde bestuivers verergeren. Dit gebeurt door de concurrentie om hulpbronnen en de verspreiding van ziektes via gedeelde bloemen. Honingbijen kunnen zelfs een negatief effect hebben op de voortplanting bij wilde planten. De auteurs betwisten niet dat beheerde honigbijen een nuttig en noodzakelijk instrument zijn om de opbrengst van massaal bloeiende gewassen te verbeteren. Bovendien zijn de honingbijen een zeer goede indicator voor de kwaliteit van de omgeving. Ze fungeren als “kanarie in de koolmijn” en er komen heel wat algemene initiatieven (zoals een verbod op neonicotinoïden) ook ten goede aan wilde bestuivers. Honingbijen moeten echter gezien worden als een middel en geen doel om te zorgen voor voldoende gewasbestuiving en moeten steeds gezien worden in relatie met wilde bestuivers. Die relaties in dit proces vereisen een betere beoordeling in het besef dat de bijdrage in bestuiving van wilde soorten kan oplopen tot 50%. Het beheer van onze omgeving moet rekening houden met periodes waarin geen massale bloei is omdat dit de momenten zijn waarop honingbijen intensiever concurreren met wilde bestuivers. Het beperken van het aantal bijenvolken in specifieke perioden kan nodig zijn. Er is een ambitieus onderzoek noodzakelijk om te voldoen aan effectieve bestuiving zonder de biodiversiteit in gevaar te brengen. De bezorgdheid over de verliezen bij honingbijen is een drijvende kracht geweest bij het vergroten van het bewustzijn rond bestuivingsproblematiek. Er is echter behoefte aan een strategie tot instandhouding van inheemse bestuivers die niet enkel focust op landbouwopbrengst. De bestuiving met beheerde honingbijen mag niet beschouwd worden als ecosysteemdienst omdat die bestuiving wordt geleverd door een “landbouwdier” en niet door de lokale ecosystemen. Beheerde honingbijen horen niet thuis in beschermde natuurgebieden omdat ze daar waarschijnlijk de grootste schade toebrengen aan wilde bestuivers. Bijen kunnen nodig zijn voor de bestuiving van gewassen maar bijenteelt is een agrarische activiteit die niet verward mag worden met natuurbehoud.

Vertikale en horizontale besmetting

In dit kader is het houden van honingbijen in vraag te stellen. Intensieve bijenteelt leidt in Vlaanderen op veel plaatsen tot een “ecologische overbelasting”. De manier waarop je je bijen beheert, of je dit nu “klassiek” of “natuurlijk” doet, kan overbelastend zijn. In de ecologie is er bij elke soort sprake van een lineair verband tussen de dichtheid waarmee een soort voorkomt en de ziektedruk. De ziektedruk neemt dus toe naarmate de dichtheid toeneemt. De infectiedruk met bijvoorbeeld varroa wordt intensiever naarmate de dichtheid van besmette bijenvolken toeneemt. De infectie kan slechts bestreden worden op 2 manieren: op kunstmatige of op natuurlijke wijze.
Op kunstmatige wijze gebeurt dit door het behandelen van bijenvolken met chemische stoffen of door teelt-technische ingrepen.
Het natuurlijk beheren van honingbijen is theoretisch niet mogelijk in een gebied met overpopulatie omdat de horizontale besmetting blijft voortduren. Horizontale besmetting- of transmissie is in dit geval de overdracht tussen bijenvolken die geen moeder/dochter relatie hebben. De virulentie van varroa ( de schade die een varroapopulatie bij een bijenvolk kan toebrengen) kan slechts afnemen via verticale besmetting. Dat is de overdracht van varroa via moeder op dochterkolonies in een natuurlijk ecosysteem. Bij horizontale transmissie worden de populaties varroa ( en secundaire infecties zoals virussen) steeds virulenter omdat ze in competitie gaan met de kunstmatige behandelingswijzen. Bij verticale transmissie worden de populaties varroa steeds minder virulent omdat ze in competitie gaan met zichzelf. Hun overlevingskansen worden groter naarmate ze kunnen overleven zonder de gastheer te doden.

Verbeteren wilde bestuivers de vruchtzetting van gewassen los van een overvloed aan honingbijen?

Garibaldi publiceerde in Science (3) in 2013 samen met enkele tientallen andere wetenschappers de resultaten van een wereldwijd onderzoek naar de relatie tussen honingbijen en wilde bestuivers.
De titel luidde ” Wilde bestuivers verbeteren de vruchtzetting van gewassen los van een overvloed aan honingbijen.” Zij vonden een positieve correlatie in vruchtzetting door wilde bestuivers in 41 verschillende bestuivingssystemen. Slechts in 14 % van deze systemen verbeterde de vruchtzetting door honingbijen. Zij stelden vast dat wilde bestuivers twee keer effectiever zijn in het verbeteren van vruchtzetting dan een equivalent aan honingbijen. Wilde bestuivers en honingbijen zijn beiden (maar onafhankelijk) verbeteraars van vruchtzetting. Bestuiving met honingbijen kan dus gezien worden als supplementair maar niet vervangend voor de rol van wilde bestuivers. De auteurs stellen dat nieuwe praktijken met een geïntegreerd beheer van alle bestuivers de vruchtzetting wereldwijd kunnen verbeteren.

Besluit

In Vlaanderen staat de hobby-imkerij meestal niet centraal bij bestuiving. Het overgrote deel van de imkers houdt bijen voor honingproductie. De spreiding, de kleinschaligheid en het ruime aanbod aan bijenvolken in een hoofdzakelijk stedelijk landschap zijn factoren die maken dat zelden een bestuivingsprobleem zal ontstaan voor wat betreft honingbijen. De hobby-imker is zich meestal niet bewust van de impact van zijn hobby op de wilde bestuivers en in Vlaanderen zijn over die impact zeer weinig data beschikbaar. Dat wil echter niet zeggen dat er geen probleem is. De verstedelijking en de intensivering van het beheer van openbare ruimte samen met de land- en tuinbouw waren de voorbije 50 jaar verantwoordelijk voor een omvangrijke lokale uitstervingsgolf in flora en fauna. De publicatie (4) eind 2017 van een Duitse studie rond de aanwezigheid van insecten in natuurgebieden is alarmerend. Na 27 jaar blijkt het gemiddelde totale gewicht aan gevangen insecten per dag in 63 Duitse natuurgebieden met ruim driekwart (76 procent) te zijn afgenomen. Er zijn geen indicaties dat de situatie in Vlaanderen sterk zou verschillen van de Duitse situatie.

Bibliografie:
(1) IPBES: https://www.ipbes.net/
(2) Science: http://science.sciencemag.org/content/359/6374/392.full
(3) Wild Pollinators Enhance Fruit Set of Crops Regardless of Honey Bee Abundance, Science 339, 1608 (2013); Lucas A. Garibaldi et al.
(4) Meer dan 75 procent afname van totale vliegende insectenbiomassa in beschermde gebieden in 27 jaar tijd. C. A. Hallmann et.al. Gepubliceerd: 18 oktober 2017

Floral Resource Competition Between Honey Bees and Wild Bees: Is There Clear Evidence and Can We Guide Management and Conservation? Victoria A. Wojcik & others

In deze studie uit 2018 wordt aangegeven wat we op vandaag weten over de relatie tussen honingbijen en wilde bijen. Meer specifiek over mogelijke (voedsel) concurrentie tussen deze groepen.
Een aantal besluiten kort weergegeven:

  • Bij het in standhouden van de gezondheid van honingbij kolonies voor bestuivingsdiensten moet ervoor gezorgd worden dat dit een minimale impact heeft op al bedreigde inheemse bijensoorten.
    Er is bewijs dat de integratie van honingbij kolonies een negatief effect kan hebben op een aantal wilde bijen. Vooral op hommelsoorten. Als deze dezelfde voedselbronnen gebruiken als honingbijen zien we vooral een negatieve impact op koloniegroei en ontwikkeling van de koningin. Zeker als bekend is dat lokale wilde bijenpopulaties reeds bedreigd zijn of onder stress staan.
  • Verder onderzoek naar mogelijke concurrentiële interacties tussen beheerde honingbijen en wilde bijen is essentieel als we proberen beter gefundeerde managementbeslissingen te nemen. Grondiger onderzoek naar de interacties tussen honingbijen en een breder scala van wilde, onbeheerde bijensoorten is noodzakelijk. Onderzoek op langere termijn zou een beter zicht moeten geven op  de evolutie van wilde populaties. Vooral ook meer focus op de reproductie want daar liggen de echte indicatoren van concurrentie.
  • De belangrijkste oorzaken van de wereldwijde afname van bestuivers zijn naast een vermindering van de habitats (die de ontwikkeling van soorten bevordert) zeker ook de intensivering van de landbouw en verstedelijking. Andere factoren zoals klimaatverandering, ziekteverwekkers, pesticiden, andere verontreinigende stoffen en invasieve soorten zorgen voor bijkomende stressfactoren.
  • Het belangrijkste hulpmiddel bij het beschermen van zowel beheerde als wilde bestuivers is het behouden of verhogen van beschikbare habitat oppervlakte. Reducties in voedselaanbod in landbouwgebieden door intensivering van de landbouw en vermindering van natuurbehoud programma’s dwingen de imkers om alternatieve voedselbronnen te zoeken. Wij raden aan om maatregelen te nemen die het voedselaanbod in de huidige landbouwgebieden verbeteren en versterken door ook hier meer oppervlakte als natuurlijke gebieden in te richten. Deze voorzorgsmaatregel kan de veerkracht van bestuivers alleen maar doen toenemen.