De relatie tussen boomholten en biodiversiteit[1]
De gevolgen van het vellen van een boom wordt door de mens vaak onderschat. Bomen bevatten vaak holten die essentieel zijn als broed- en slaapplaats voor veel autochtone diersoorten. Inheemse bomen ontwikkelen meestal pas holten die geschikt zijn voor gebruik door gewervelde dieren als ze al heel oud zijn. Grote holtes, essentieel voor sommige fauna, zijn honderd tot 200 jaar oud. De ontwikkeling van grote holten is een kenmerk van boomveroudering.
Ruime boomholtes zijn de oorspronkelijke habitat van honingbijen maar we bekijken dit onderwerp hier bewust zo ruim mogelijk. We beperken ons niet tot “bijenbelang”.
Boomholten[2] ontwikkelen zich vooral als gevolg van natuurlijke takuitval en schade door wind, bliksem, schimmels, insecten zoals larven van houtboorders (vlinders) of houtkevers en spechten. Als de boom de gewonde takbasis van een uitgescheurde of gesnoeide tak niet snel kan dichten gaat deze inrotten. Na verloop van jaren wordt de holte groter en wordt ze gebruikt door diverse diersoorten.
Boomholtes nuttig voor veel verschillende dieren
De kleinste holtes worden ingenomen door insecten. Onder stukjes loszittende bast vind je een scala aan insecten en andere ongewervelden zoals slakken, pissebedden en spinnen. Kleine holtes zijn vaak geschikt als nestholte voor kleine vogels zoals mezen en boomklevers. Naargelang de grootte van de holten vinden we holenbroeders als spreeuwen en spechten, uilen, kauwen en holenduiven, maar ook eekhoorns, sociale insecten zoals wespen, hoornaars en hommels maar ook exoten zoals de halsbandparkiet. Een holte met 10-12 centimeter diameter is al genoeg voor een pimpelmeesje maar een eekhoorn heeft bijvoorbeeld al een diameter van ongeveer 30 centimeter nodig.
Sommige boomsoorten (zoals beuk, eik, es) overleven vele eeuwen, wat zorgt voor een dynamisch aanbod aan holten die geschikt zijn voor verschillende soorten leven in verschillende stadia van ontwikkeling. Elke diersoort heeft zijn eigen eisen en voorkeuren voor factoren zoals de grootte van de holte, locatie (tak of stam), boomsoort en omringende vegetatie. Oude bomen kunnen nog vele jaren na hun dood holtes blijven leven tot ze uiteindelijke ineenstorten en vergaan.
De grootste holen worden bewoond door boommarters, kolonies vleermuizen, en honingbijen. Boommarters en sommige soorten vleermuizen hebben meerdere holen nodig binnen hun leefgebied.
Honingbijen stellen voor een nest hoge eisen aan de boomholte. Die holte zal een inhoud hebben van minstens 40 liter, is droog en de toegang is te verdedigen tegen rovers.
Vleermuizen[3] maken op verschillende manieren gebruik van boomholtes. De Grootoorvleermuis, Watervleermuis, Franjestaart en Bechsteins vleermuis maakt alleen tijdens de zomer gebruik van boomholten. De Rosse vleermuis en de Bosvleermuis zijn winter en zomer aangewezen op holle bomen. Bij de bosvleermuis gebruiken moeders en jongen zelfs niet dezelfde boomholtes.
De verschillen tussen de holtes zijn voor vleermuizen vaak bepalend voor het gebruik. Zo zijn er voorjaarsverblijven, kraamverblijven, holtes in paar- en in winterslaapbomen. Bij dit laatste verblijfstype gaat het om levende bomen met een grote diameter (meer dan 50 cm) waarin zich een omvangrijke holte bevindt die omgeven is door een dikke wand (wanddikte tenminste 15 cm).
De gebruikte holtes, die soms een hoogte kunnen bereiken van meer dan 2 meter, zijn meestal aan de onderzijde voorzien van één uitvliegopening.
Holle bomen niet alleen voor dieren belangrijk
Holtedragende bomen zijn over het algemeen de oudste en grootste leden van hun gemeenschap. Daarom hebben ze door die holtes vaak een natuurwaarde, op grond van hun leeftijd, grootte, vorm, wortelontwikkeling en het vermogen om omringende natuurkenmerken en vegetatie te bewaren (bijvoorbeeld in plantenassociaties), die niet door jongere bomen kan worden geleverd. Deze natuurkenmerken omvatten de landschapswaarde, een grote en diverse ongewervelde fauna in het bijzonder in de schillen van schors (die als voedselbron sterk verschillen van hout), nesten, zitplaatsen en zitstokken, nestmaterialen, clusters van maretak en andere epifyten zoals mossen en tenslotte een regelmatige stuifmeel- en nectarproductie.
Wanneer grote bomen uiteindelijk instorten of vallen bieden ze een scala aan mogelijkheden voor verschillende groepen van fauna, flora en zwammen. Grote holle stammen op de bosbodem worden in het bijzonder gebruikt door zoogdieren die op de grond wonen, zoals de egel, steenmarter of hermelijn, als onderdak en als foerageerplaatsen. Takken en bomen die in het water vallen bieden beschutting voor vissen en ongewervelden. Rottend hout draagt bij als voeding of organische materiaal voor bodem en schimmels en wordt ook gebruikt als voedsel door verschillende soorten fauna.
Zowel de snelheid waarmee ze gevormd worden als het verlies aan holtedragende bomen wordt in het algemeen bepaald door de nabijheid van de mens. Zo staat het versnelde verlies in bosrijke gebieden in relatie met de aanwezigheid van landbouw, urbanisatie of houtkap activiteiten.
Nog eens over holtes en dieren…
De ecologische rol van holtes wordt als essentieel beschouwd voor zoogdieren (roofdieren, knaagdieren, vleermuizen, …) en vogels. Holten worden daarnaast ook op zijn minst opportunistisch gebruikt door zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Als ze alternatieve sites kunnen gebruiken is het verlies aan holle bomen niet de belangrijkste factor die het in stand houden van deze soorten bepaalt.Voor de diersoorten die holten gebruiken, zijn deze holten meestal alleen belangrijk voor onderdak, slaapplaats of nest. Foerageren gebeurt in de omliggende habitat die niet noodzakelijkerwijs holle bomen moet bevatten. Terwijl vleermuizen bijvoorbeeld grote bomen nodig hebben als rustplaatsen zullen sommige soorten zich voeden in jonger bos op ruime afstand van hun slaapplaatsen. Ook voor uilen die in boomholtes wonen is deze waarneming van toepassing.
Het is niet evident om de precieze relatie vast te stellen tussen het relatieve succes op lange termijn van bepaalde populaties en de aanwezigheid van holle bomen.
Een ander ecologisch probleem is dat sommige soorten (zoals vleermuizen) ter ondersteuning van een sociale gemeenschap verschillende holten in mekaars nabijheid nodig hebben. Ze moeten kunnen beschikken over een keuze aan verschillende holtes voor verschillende doeleinden: om regelmatige bewegingen toe te laten, om hygiënische redenen of om besmettingen te vermijden met ectoparasieten (dit zijn parasieten die uitwendig op het lichaam leven, b.v. teken, vlooien en luizen).
Zo verhuizen de jongen van een kolonie Bechsteins vleermuizen om de 2 tot 3 dagen naar een andere boomholte om zo’n besmetting te vermijden.
Elke soort heeft zijn eigen vereisten voor het type holten. De verschillende leefomgevingen en sociale behoeften bepalen de dichtheid van holtes die het meest nuttig kan zijn voor die soort.
Verschillende onderzoeken wijzen erop dat een tekort aan holten de aantallen beperkt van sommige soorten fauna. Ik verwijs hiervoor naar de bronstudie van dit artikel, uitgevoerd in het Zuidoosten van Australië, waar in het Wombat State Forest sommige soorten in overvloed toenamen wanneer de leefomgeving werd versterkt met kunstmatige holten. Kunstmatige holten worden uiteraard meer gebruikt in bossen waar holten schaars zijn dan waar ze overvloedig in aantal zijn. In een aantal Australische bossen zijn er sterke correlaties gevonden tussen enerzijds de overvloed van boomzoogdieren en anderzijds de dichtheden van oude holtedragende bomen.
Hoe groot is de bedreiging voor de biodiversiteit?
Het verlies van holtedragende bomen in inheemse bossen is een bedreiging voor het behoud van biodiversiteit. Het aanhoudende nettoverlies van holtedragende bomen in inheemse bossen en productiebossen dient te worden opgenomen als een zeer belangrijk gegeven in de wet voor bescherming van biodiversiteit. Factoren die het verlies van holtedragende bomen beïnvloeden zijn de permanente verwijdering op privéterrein of langs wegen. Permanent verlies van holle bomen treedt voornamelijk op als gevolg van het kappen voor landbouw en stedelijke ontwikkeling. Veranderingen in landbouwmethoden kunnen leiden tot verlies van verspreide bomen op boerderijen, inclusief levende of dode holle bomen. Een toenemende grootschaligheid leidt tot de verwijdering van geïsoleerde bomen. Deze bomen kunnen belangrijke overblijfselen vertegenwoordigen van inheems bos. Wanneer holtedragende bomen sterven door ouderdom, door winddruk of als gevolg van landdegradatie zijn ze onmogelijk te vervangen.
Dode bomen, die vaak belangrijke holten bevatten voor wilde dieren, zijn over het algemeen niet beschermd. Het behoud van holle bomen en het aanmoedigen van regeneratie van oud bos kan worden geholpen door het verstrekken van financiële prikkels die doen afzien van het kappen van bomen, die natuurlijke regeneratie stimuleren en die zaailingen beschermen.
Het installeren van kunstmatige holten kan noodzakelijk zijn voor bedreigde fauna, als een voorlopige maatregel, tot natuurlijke holten zijn hersteld.
Grote bomen, waarvan vele waarschijnlijk holten bevatten, worden terecht als een essentieel kenmerk beschouwd van een kleinschalig landelijk landschap. Een toenemend verlies van deze bomen in onze streken kan de algemene houding ten opzichte van het land en de landwaarden beïnvloeden maar ook de aantrekkelijkheid van de regio voor toeristen.
Het verlies van deze bomen kan ernstige gevolgen hebben wat betreft erosie, watertafels en soms verzilting van de grond. Ze bieden een waardevolle bron van schaduw en beschutting voor vee. Bescherming van bomen omvat de nodige uitgaven voor omheiningen en andere beschermende maatregelen.
In Vlaanderen worden holle bomen nog steeds permanent verwijderd op openbare grond voornamelijk door activiteiten zoals wegenbouw. Langs wegen zijn bomen een bijzonder belangrijke bron van holtes in landelijke streken. Er is een neiging om oude bomen te kappen wanneer ze worden beoordeeld als een gevaar voor verkeer of als een risico voor bovengrondse nutsleidingen. Vaak worden ze verwijderd uit veiligheidsmotieven zonder een degelijke studie. Het is aan de beheerders om de juiste keuze te maken en om vooral onnodig verwijderen van oude bomen te voorkomen. Daarvoor moet je als beheerder wel hun waarde kennen en over het inzicht beschikken dat het eeuwen kan duren om holle bomen te vervangen.
Productie van hout
Het verlies van holle bomen is vaak het gevolg van bosbeheerpraktijken waar het oogsten van hout centraal staat. Aangezien er in zo’n bos minder bomen doorgroeien, in vergelijking met een onverstoord bos, zal het aantal nieuw gevormde holten verminderen. Zeer weinig bomen krijgen nog de kans om alle natuurlijke stadia, van volle ontwikkeling tot verval, te doorlopen. In oud bos zijn schimmels en insecten de belangrijkste oorzaken voor het natuurlijke afsterven van bomen. Hoe ouder de bomen hoe meer de effecten hiervan interageren en toenemen. Bosbeheerders beschikken over meerdere opties om holle bomen te behouden: het variëren van bosbouwsystemen en van rotatieperioden, in gebieden waar gekapt wordt kunnen bestaande holle bomen en bomen die waarschijnlijk holten zullen ontwikkelen geïnventariseerd en behouden worden.
In Vlaanderen wordt het grootste deel van het publieke bos beheerd door het agentschap voor natuur en Bos (ANB). Voor studies over onze bossen moeten we terecht bij het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. Het INBO is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur, het duurzame beheer en het gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin geïnteresseerd is.
In de Vlaamse Bosinventarisatie lees je dat de toestand en evolutie van enkele biodiversiteit indicatoren ook binnen het ANB een belangrijke bekommernis is. Enerzijds streeft het ANB naar meer structuur diverse bossen. Deze verhoging van de structuurdiversiteit is een belangrijke randvoorwaarde om de soortendiversiteit te verhogen. Anderzijds wordt gefocust op een toename van het aandeel dood hout en oude bomen als structuurdragers voor soortendiversiteit.
Kort besluit
Langetermijndoelstelling moeten ervoor te zorgen dat het in stand houden van de fauna niet beperkt wordt door een tekort aan holle bomen.
Enerzijds moeten we er daarom alles aan doen (inclusief steun van de overheid) opdat holtedragende bomen op privé terreinen niet langer verdwijnen. Extra aandacht moet daarbij gaan naar landbouwgrond en privé bos.
Anderzijds moet de overheid (lokaal, regionaal en federaal) er alles aan doen om op alle terreinen waarvoor ze verantwoordelijk is bomen met holtes te beschermen en het ontstaan er van te bevorderen. Dan hebben we het over bossen en parken maar bijvoorbeeld ook over bomen die aan de rand van de weg staan en al te vaak moeten wijken voor wegenwerken.
Dit omvat inventarisatie en in kaart brengen als start en de nodige beschermende maatregelen daarna. In combinatie met het verder zetten van broodnodig onderzoek.
Laat ons hopen dat boomholtes mogen inspireren tot een beter besef van biodiversiteit. Daarom dat we het niet wilden beperken tot het verband met honingbijen. Ook al hebben we absoluut holle bomen nodig als we mogen dromen van een herstel van wilde bijenpopulaties….
Dit artikel is ook beschikbaar in een uitgebreider PDF versie (via deze link). Daarin wordt onder andere dieper ingegaan op door de overheid te nemen maatregelen. We stellen ook een PDF versie van het origineel Australisch artikel beschikbaar.
[1] De tekst is een vrije vertaling en bewerking van het artikel: Loss of hollow-bearing trees from Victorian native forests and woodlands. Stephen T. Garnett, Richard H. Loyn and Kim W. Lowe
[2] https://www.wilderness.org.au/news-events/why-is-it-vital-that-we-preserve-hollow-bearing-trees
[3] De betekenis van holle bomen voor onze inheemse vleermuizen The importance ol hollow trees for our indigenous bats, A. M. Voûte
Pingback: Wilde honingbijen bestaan. Help ons zoeken.