De meeste mensen die alhier geboren zijn groeien op met de gedachte dat honingbijen alleen in kasten leven om honing te produceren. Dat wordt bevestigd door het statuut van de honingbij die in België en in heel wat andere landen alleen het statuut heeft van een “nutsdier” en dus onder de bevoegdheid van het ministerie van landbouw thuishoort. We zijn collectief vergeten dat de honingbij in de eerste plaats een wild insect is. Een recent internationaal onderzoek dat wereldwijd de dichtheid van in het wild levende honingbij-volkeren bestudeerde biedt boeiende inzichten in de verschillen wat de densiteit betreft.
Joris heeft voor ons een vrij vertaalde samenvatting gemaakt van dit onderzoek “Density of wild honey bee, Apis melifera, colonie worldwide.
Link naar orgineel: https://doi.org/10.1002/ece3.10609
Inleiding
De studie onthult opvallende dichtheden van in het wild levende volkeren: Afrika is koploper met 6,8 volken per km2. Europa daarentegen vertoont met 0,26/km2 beduidend lagere dichtheden. Mogelijks spelen hier menselijke activiteiten, zoals het effect van door imkers beheerde kolonies, een rol. Opvallend is de wereldwijde vergelijking tussen in het wild levende en beheerde kolonies. Van deze laatste leeft de helft in Azië. Europa volgt en herbergt het op één na hoogste aantal beheerde kolonies (1,2/km2). Het onderzoek schat dat er wereldwijd ongeveer 280 miljoen honingbij-kolonies in het wild leven. Dat is meer dan het dubbel van het aantal beheerde kolonies gerapporteerd door de FAO (Voedsel- en landbouworganisatie van de VN) in 2021. De bevindingen suggereren dat het vaak gebruikte label ‘(met uitsterven)bedreigd’ voor honingbijen mogelijk niet klopt. Ze onderstrepen wel het belang van in het wild levende kolonies en van natuurlijke selectie bij het wereldwijd overleven van bijenpopulaties.
De regionale variatie in het voorkomen van in het wild levende bijenvolken is groot. Deze varieert van 0,1 tot 24,2 volken per km2, met een globaal gemiddelde dichtheid van 2,5/km2.
Opvallend is dat de hoogste dichtheden werden waargenomen in sub-Sahara Afrika met een gemiddelde dichtheid van 6,8/km2. Afrikaanse bijenvolkeren vertonen frequent zwermgedrag en handhaven kleinere kolonies, waardoor ze een divers scala aan nestholtes kunnen benutten. In sommige gevallen bouwen ze zelfs een open nest. Deze unieke karakteristieken hebben waarschijnlijk aanzienlijke invloed op de ruimtelijke verspreiding van in het wild levende kolonies in regio’s waar de meerderheid van de bijen van Afrikaanse afkomst is. In Afrika weerspiegelen de hoge dichtheden van deze kolonies ook de praktijk van lokale stammen in Centraal-Afrika, waar honing vaak wordt geoogst bij in het wild levende kolonies. Daarnaast is de traditionele bijenteelt in Afrika sterk afhankelijk van het betrekken van boomstamkasten door wilde zwermen. Een boeiende en briljante samenwerking is ontwikkeld tussen de grote honingspeurder (Indicator indicator, een vogel van zo’n 20 cm) en de lokale bevolking waarbij de grote honingspeurder wordt gebruikt voor het opsporen van in wild levende kolonies. In het wild levende honingbijen zijn een cruciaal onderdeel van het dagelijks leven in Afrika en deze eerder complexe relaties tussen mens en honingbij zouden hoogstwaarschijnlijk niet zo zijn geëvolueerd indien wilde kolonies zeldzaam zouden zijn.
Dichtheden van in wild levende kolonies in Europa
Deze zijn gemiddeld 0,26/km2 en daarmee aanzienlijk lager dan in alle andere regio’s en ongeveer 25 keer lager dan bijvoorbeeld in Latijns-Amerika en Afrika. Deze resultaten kunnen meerdere oorzaken hebben en weerspiegelen waarschijnlijk verschillen in draagkracht van gematigde en tropische ecosystemen. Mogelijk produceren gematigde ecosystemen niet genoeg nectar of pollen om veel wilde kolonies te ondersteunen wat resulteert in lagere dichtheden voor Europa. Daarnaast is het meer dan waarschijnlijk dat menselijke activiteiten mede verantwoordelijk zijn voor de lage dichtheden die in Europa worden gemeld. Bijvoorbeeld is er het gebrek aan natuurlijke nestplaatsen in oude bomen in vele delen van Europa als gevolg van historische veranderingen in landgebruik (oa intens geïndustrialiseerde landbouw). Daarnaast de (te) hoge dichtheid van beheerde kolonies wat voor voedselconcurrentie kan zorgen of ten slotte de overdracht van exotische plagen en onaangepaste genetica. Dit suggereert dat in Europa een kleiner deel van de kolonies wordt blootgesteld aan natuurlijke selectie en dat het beheer door imkers een meer prominente rol speelt in het overleven van zowel beheerde als wilde kolonies.
Bepalende factoren
Zowel temperatuur als de beschikbaarheid van nectar en pollen vertonen een positieve correlatie met de dichtheid van in het wild levende kolonies. Deze bevindingen suggereren een verband tussen de foerageeractiviteit van bijen en de beschikbaarheid van bloemrijke hulpbronnen. Interessant is dat wilde kolonies in tropisch Afrika en Amerika seizoensgebonden migratie vertonen, aangepast aan de veranderende locatie van bloemrijke hulpbronnen. Hierdoor kunnen kolonies zich tot 200 km ver verplaatsen. In regio’s met een lagere gemiddelde jaartemperatuur moeten kolonies tijdens langere winters overleven met schaarse bloemrijke hulpbronnen. Dit leidt vaak tot verhoogde sterfte tijdens de wintermaanden. De piekdichtheden van in wild levende kolonies werden waargenomen in streken met gemiddelde jaartemperaturen van 23°C, wat overeenkomt met een optimale foerageertemperatuur van ongeveer 20°C. Gemiddelde jaartemperaturen boven 25°C hebben een negatieve invloed op de foerageeractiviteit en andere aspecten van de kolonieproductiviteit. In dergelijke omstandigheden worden de dichtheden van in het wild levende kolonies waarschijnlijk beperkt door regenval, hoewel bevindingen in het onderzoek aantonen dat regenval op wereldwijde schaal minder invloed heeft.
Grafiek betreffende de dichtheid van in het wild levende en beheerde kolonies van de honingbij Apis mellifera. De dichtheden van in het wild levende kolonies zijn overal hoger dan die van beheerde kolonies, behalve in Europa. Er zijn geen gegevens beschikbaar van de dichtheid van in het wild levende kolonies in Azië.
Landgebruik en voedselaanbod bleken geen grote invloed te hebben op de dichtheid bij de onderzochte locaties. Dit suggereert dat honingbijen als generalisten over lange afstanden kunnen foerageren in diverse habitat waardoor landgebruik slechts op kleine ruimtelijke schaal invloed lijkt te hebben zoals bijvoorbeeld in Vlaanderen,.
Een intrigerend aspect van het onderzoek is de vergelijking met FAO-gegevens over beheerde kolonies wereldwijd. Ongeveer de helft van de totale beheerde honingbijenkolonies wereldwijd (45,3 miljoen) bevindt zich in Azië, voornamelijk bestaande uit Apis mellifera van Europese oorsprong. Hoewel alles erop wijst dat beheerde zwermen vaak ontsnappen naar het wild blijken ze geen zelfvoorzienende wilde populaties te kunnen vormen. Dit moet wel nog verder onderzocht worden maar mogelijke verklaringen zijn concurrentie met inheemse honingbijen (bijv. A. cerana), effecten van parasieten van inheemse honingbijen en moeite om broedproductie te reguleren in tropische regio’s met weinig variatie in daglengte. Europese honingbijen zijn inderdaad slecht aangepast aan tropische klimaten. Zo vestigden ze ook geen grote in het wild levende populaties in tropisch Amerika voordat Afrikaanse honingbijen werden geïntroduceerd.
Europa heeft, met 25,4 miljoen, wereldwijd het op één na hoogste aantal beheerde kolonies wat overeenkomt met een dichtheid van 1,2 beheerde kolonies/km2, meer dan vier keer hoger dan de gemiddelde dichtheid van wilde kolonies in Europa. Deze waarnemingen suggereren dat imkerbeheer een bepalende rol speelt zowel in het overleven van beheerde als in het minder voorkomen van in het wild levende kolonies in Europa.
Geschat aantal in het wild levende bijenvolken
Een opmerkelijke conclusie van het onderzoek is het geschatte aantal in het wild levende A. mellifera kolonies wereldwijd. Gebaseerd op de gemiddelde regionale dichtheden en het geschatte oppervlak van bewoonbaar land in elke regio, schatten we dat er wereldwijd ongeveer 280 miljoen in het wild levende Apis mellifera kolonies zijn. Dit aantal is meer dan twee keer het aantal beheerde kolonies dat in 2021 door de FAO is gerapporteerd (102 miljoen). Hoewel deze schatting voorlopig is en met voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd, benadrukt het duidelijk de aanzienlijke aanwezigheid van in het wild levende kolonies en werpt het vragen op over het label ‘bedreigd’, dat vaak wordt gebruikt in de context van de honingbij. Ondanks de uitdagingen waarmee imkers met name in Noord-Amerika en Europa worden geconfronteerd, suggereert dit onderzoek dat de honingbij globaal wellicht minder bedreigd is als vaak wordt aangenomen.
Dus…
In het Frans wordt de honingbij vaak ‘l’abeille domestique’ genoemd, de huisbij. In veel landen, waar onder België en Frankrijk, wordt de honingbij voornamelijk gezien als een bij die onder menselijk beheer in kasten leeft. Dit onderzoek toont echter duidelijk aan dat de honingbij ook ‘une abeille sauvage’ is, dat wil zeggen dat ze in het wild en in onbeheerde kolonies leeft (Seeley, 2019). Sterker nog, resultaten van dit onderzoek geven aan dat de aantallen in het wild levende kolonies overal beheerde kolonies overtreffen behalve in Europa. Wereldwijd zou het besef van dit belangrijke feit aanzienlijke gevolgen moeten hebben voor hoe we de honingbij bekijken. Kunnen we globaal nog spreken van “bedreigd” als we kijken naar de enorme aantallen in het wild levende kolonies om daarbij nog te zwijgen over de ongeveer 102 miljoen beheerde kolonies. Dat betekent zeker dat het begrip ‘bedreigd’, dat vaak door de imkerij of de media wordt gebruikt, genuanceerd gebruikt moet worden. In het volle besef dat imkers vooral in Noord-Amerika en Europa in de afgelopen decennia meer uitdagingen hebben ondervonden bij het in stand houden van gezonde kolonies (Genersch, 2010). Een positieve vaststelling is zeker dat de honingbij, om al die uitdagingen te overleven, op veel plaatsen zal worden geholpen door natuurlijke selectie van in het wild levende kolonies. Dit wordt bijvoorbeeld aangetoond door decennia uit elkaar liggende onderzoeken met behulp van de ‘bee-lining’ methode van in het wild levende kolonies in het Arnot Forest in de staat New York. (Seeley, 2007; Visscher & Seeley, 1982). Dit onderzoek laat dezelfde koloniedichtheid zien vóór en na de komst van de Varroa mijt die nu ook wordt aangetroffen in wilde kolonies (Seeley, 2019)
Referentie:
Visick, O. D., & Ratnieks, F. L. W. (2023). Density of wild honey bee, Apis mellifera, colonie worldwide. Ecology and Evolution, 13(10). https://doi.org/10.1002/ece3.10609