Je bekijkt nu Inheems en uitheems?

Inheems en uitheems?

Gebruik jij ook gemakkelijk begrippen als in- en uitheems, biodiversiteit… ?
En zou je een overtuigend antwoord kunnen geven als iemand zou vragen wat je daar precies mee bedoelt?
Door onderstaand artikel te lezen besefte ik dat ik deze termen vlotjes gebruik zonder een echt goede eigen definitie te hebben voor deze begrippen.
Wat een verademing om dan in de SEIZOENEN, het tijdschrift van VELT dit artikel aan te treffen.
Omdat niet iedereen VELT lid is (wat houdt je tegen?) vroegen we om de tekst integraal te mogen overnemen. Zalige mensen bij VELT want het mocht direct. We zijn dan ook Greet Tijskens, die keihard op deze tekst gewerkt heeft, en de fotografen Jolijn Degrande en François De Heel zeer dankbaar.
Voor ons alvast een “referentie-tekst”. Hopelijk heb jij er evenveel aan.

Inheems en uitheems: wat betekenen deze begrippen?

Tekst Greet Tijskens    Foto’s François De Heel, Jolijn Degrande

Natuur is permanent in beweging. Soorten verdwijnen, andere soorten komen erbij, zowel met als zonder menselijk toedoen. Wanneer noem je een soort inheems of uitheems, en wat is biodiversiteit? Wetenschappers baseren de termen inheems en uitheems op het geografische oorsprongsgebied en de tijdlijn van de soort. Zo krijg je drie groepen, die we hieronder stuk voor stuk bespreken. In dit artikel ligt de nadruk op planten, minder op dieren.

1.Inheemse soorten

Tijdens de laatste ijstijd (van 120.000 tot 12.000 jaar geleden) schoof het leefgebied van veel soorten op naar het zuiden. De ijskap kwam tot halverwege Nederland. Na de ijstijd kwam er een herkolonisatie op gang waarbij planten en dieren zich opnieuw naar het noorden uitbreidden. Die noemen we inheemse soorten: zomereik, brandnetel, braam, egel en haas bijvoorbeeld.
Velt Kleine Kaardenbol_Dipsacus pilosus  (inheems)
©FrancoisDeHeel

2.Uitheemse, ingeburgerde soorten

Uitheemse plantensoorten kwamen hier uit andere regio’s, dankzij de mens, en via wind, water en dieren. Als ze zich hier vlot handhaven, noemen we ze ‘ingeburgerd’. Ze maken deel uit van de wilde flora.

  • Archeofyten (archeo = oud en fyt = plant) zijn uitheemse ingeburgerde planten die hier voor 1500 geraakt zijn. Ze zijn niet meer weg te denken uit onze wilde flora. Denk maar aan de tamme kastanje en de grote klaproos, verrassend genoeg niet inheems. Ze zijn hier al erg lang en hebben een relatie opgebouwd met een aantal dieren.
    Velt Tamme Kastanje_Castanea Sativa (archeofyt)
    ©Jolijn Degrande
  • Neofyten (neo = nieuw) zijn uitheemse ingeburgerde planten die na 1500 naar hier gekomen zijn. Bijvoorbeeld: de paardenkastanje werd in de zeventiende eeuw uit de Balkan ingevoerd.
  • Een bijzondere groep neofyten zijn de invasieve exoten. Die handhaven en verspreiden zich zo goed, dat ze een bedreiging vormen voor specifieke inheemse soorten. Bijvoorbeeld: Japanse duizendknoop en hemelboom. Er is een wetgeving die het gebruik van deze soorten aan banden legt. Kijk hier voor de volledige lijst.Het jaar 1500 is een ijkpunt in de migratie van soorten, omdat toen de grote ontdekkingsreizen plaatsvonden. Columbus en zijn collega’s brachten veel soorten van West-Europa naar elders, en omgekeerd. De eerste botanische tuinen werden aangelegd, vaak aan universiteiten en ziekenhuizen, als onderzoeksmateriaal voor de geneeskunde, de landbouw en de plantkunde. De allereerste botanische tuin is die van Padua, opgericht in 1544.
    Bijkomende info op ecopedia

3.Uitheemse, niet-ingeburgerde soorten

Als een plant niet ingeburgerd is, wil dat zeggen dat hij zich niet zelfstandig kan handhaven in de natuur. Hij kan zich niet voortplanten, maar heeft hulp nodig van de mens. Het zijn dan ook vaak tuinplanten of landbouwgewassen, soms in hun botanische vorm, vaak gedomesticeerd.
Domesticatie betekent dat de mens planten en dieren selecteerde op eigenschappen die voor de mens nuttig zijn, bijvoorbeeld grotere en zoetere vruchten, of runderen die meer melk geven. De wilde voorouder kun je inheems noemen in zijn oorsprongsgebied, de gedomesticeerde versie niet.
Het grootste deel van onze agrobiodiversiteit is oorspronkelijk uitheems. Nog voor de Romeinen hier aankwamen, waren er al gedomesticeerde gewassen en vee. In de loop der eeuwen hebben we ze geselecteerd tot ze konden gedijen in ons klimaat dat vaak afwijkt van de oorspronkelijke groeiplaats. De Romeinen, en later de vele wereldreizen, zorgden voor heel wat variatie op ons bord. Walnoot, kastanje, appel, peer, pruim, kers, perzik, tarwe, gerst, boon, prei, aardappel, mais, tomaat, courgette, pompoen, kip, kalkoen, rund, schaap, geit en nog veel meer landbouwsoorten zijn oorspronkelijk uitheems.
Landbouwgewassen die oorspronkelijk inheems zijn bij ons, zijn beperkt: biet, kool, pastinaak, framboos, braam, rode en zwarte bes, bosbes en hazelnoot bijvoorbeeld.

Aanpassen, verdwijnen, verschijnen

Mensen vervoeren van alles over de hele wereld, en zaden en beestjes surfen vlot mee: dat is de belangrijkste manier waarop soorten zich verspreiden. Van alle nieuwe soorten, kan een klein aantal zich slecht gedragen en inheemse soorten verdringen. De vernieling van leefomgevingen en allerlei vervuilingen zijn nefast voor veel soorten, maar er zijn altijd enkele inheemse én uitheemse soorten die daar net van profiteren en daardoor in aantal toenemen. Een verstoring kan gunstige omstandigheden vormen voor invasieve soorten. Zo zie je Japanse duizendknoop en hemelboom goed gedijen langs spoorwegen, waar verstoring en gemakkelijk transport samenkomen.

Wat is biodiversiteit?

Biodiversiteit kun je op drie niveaus bekijken.

  1. De verscheidenheid aan ecosystemen op wereldschaal (savanne, alpien gebergte, …) of op kleinere schaal: bijvoorbeeld bos, grasland, kust in Vlaanderen of Nederland.
  1. De verscheidenheid aan soorten binnen een ecosysteem: alle planten, dieren, zwammen en micro-organismen in een bepaald gebied.
  1. De verscheidenheid aan genen binnen een soort gaat over de genetische variatie per soort.

Omdat biodiversiteit zo’n brede definitie heeft, heeft de uitspraak ‘een bijdrage leveren aan biodiversiteit’ dat ook. Meestal hebben we het dan over niveau 2: insecten, vogels, kleine zoogdieren etc. aantrekken. Inheemse soorten dus.

Nauwe relaties

Inheemse plantensoorten zijn meestal interessanter voor onze inheemse fauna dan uitheemse planten. Doordat ze al vele generaties met elkaar samenleven, hebben dieren en planten zeer nauwe relaties opgebouwd. Ze zijn sterk afhankelijk van elkaar.
Bestuivende insecten worden aangetrokken door nectar en stuifmeel op bloeiende planten, die we drachtplanten noemen. Dat zijn zowel inheemse als uitheemse planten. Door voor inheemse soorten te kiezen, geef je die dieren een extra kans. Sommige uitheemse planten zijn zo aantrekkelijk dat de insecten de inheemse planten links laten liggen. Die worden dan minder bestoven. Andere uitheemse planten leveren geen stuifmeel en zijn minder interessant voor insecten.
De planten waarop bijvoorbeeld vlinders hun eitjes leggen, noemt men waardplanten. Als de rupsen uitkomen, hebben ze meteen hun favoriete hapje. Het gaat vooral om inheemse soorten. De meeste vlindersoorten beperken zich tot een aantal waardplanten. Rupsen zijn minder mobiel dan vlinders en erg kieskeurig. Daarom leggen vlinders hun eitjes op specifieke planten die de rups graag eet. De rups van het oranjetipje bijvoorbeeld leeft van pinksterbloem en look-zonder-look.
De bloeiboog is de periode van het jaar dat er iets in bloei staat. De bloei van inheemse struiken en bomen is overwegend in de lente, vanaf april tot juni. Na de bomen neemt de kruidlaag het over.

Hoe draag jij bij tot de biodiversiteit in je tuin?

Je hoort veel verschillende stemmen, van alles moet inheems over alles is altijd in beweging tot klimaatverandering maakt dat we planten uit zuidelijk gebied moeten aanplanten. Het is een boeiende discussie en voor alles zijn er argumenten voor en tegen. Het is onmogelijk om één waarheid te verkondigen. We maken een onderscheid tussen natuur in buitengebied en woonkernen in stedelijk gebied:

  • In buitengebied is kiezen voor inheemse planten, aangepast aan de streek, erg zinvol. De planten zijn aangepast en de wisselwerking met dieren is groot. Hier is het belangrijk om de lokale biodiversiteit te ondersteunen. Kies voor inheemse, streekeigen planten. Hoe dichter je bij natuurgebied woont, hoe belangrijker dat is.
    Velt Vingerhoedskruid_Digitalis-purpurea  (inheems)
    ©Francois DeHeel
  • Stedelijk gebied is een erg verstoorde omgeving waarin het originele ecosysteem verdwenen is. Vanuit het standpunt van planten en dieren lijken steden op grillige rotsformaties. Fauna en flora die oorspronkelijk alleen in rotsgebied voorkwamen, komen we spontaan tegen in de stad. Veel uitheemse planten gedijen hier goed.Kies voor planten aangepast aan de standplaats in jouw tuin, die nectar, stuifmeel en/of vruchten produceren. Probeer zeker inheemse soorten. Kies je voor uitheemse soorten, beperk dan de afstand en geef de voorkeur aan soorten uit bijvoorbeeld Zuid-Europa. Kies voor enkelvoudige bloemen, waar de bestuivers gemakkelijk bij kunnen.

Wat doe je in ieder geval, waar je ook woont, om de biodiversiteit te ondersteunen?

  • Zet meerdere groenvormen in de tuin: door de tuin te voorzien van meer ecosystemen, draag je bij tot de biodiversiteit. Maak bijvoorbeeld je gazon heel wat kleiner. Op de vrijgekomen ruimte plant je een boom, maak je een struikengordel of een border. De grootte van je tuin is bepalend: een klein terras midden in de stad kan geen vijf bomen aan, maar wel één of twee klimplanten.
  • Zet meerdere planten binnen één groenvorm: door in je grasland bijvoorbeeld ook klaver en brunel toe te laten en door je grasland minder vaak te maaien, krijg je meer bloei en dus meer insecten. Een gemengde haag heeft een grotere biodiversiteit dan een haag die uit één soort bestaat. Elke plantensoort lokt andere insecten, vogels, en andere fauna.
    Velt Korenbloem_Centaurea cyanus  (archeofyt)
    ©Francois DeHeel

 

Geef een reactie