Je bekijkt nu Wild van natuur 1

Wild van natuur 1

Erik Cooman is geboren in “the fifties” in Zuid West-Vlaanderen. Daar is hij al een leven lang actief in de milieubeweging. Zoals het hoort op zijn leeftijd houdt Eric halt om achterom te kijken. Maar hij laat het er niet bij en kijkt ook vooruit. Eigenlijk is dit het artikel al eerder is verschenen in een natuur- en milieutijdschrift regio Kortrijk. Dat verklaart een aantal vermeldingen in de tekst.
De redactie van de website vond dit artikel niet alleen “goed” maar vooral relevant voor iedereen die iets als “honingbijen” in een voldoende ruime context wil beleven.


Paradijselijke natuur, duizelingwekkende diversiteit

Laat ons om te beginnen de dromen die we als kind koesterden, niet ridiculiseren. Toen we nog letterlijk groene jongens en meisjes waren, werden we gegrepen door de magie van de natuur. Hoe dat zo kwam? Het diende zich aan en we waren verkocht. Als een magneet werden we aangetrokken tot plantjes en beestjes in onze leefomgeving, en kregen we ook stilaan voeling met die wonderlijke natuur op andere plekjes van onze planeet: de acacia’s op de savanne in Afrika, de reuzensequoia’s in Californië, de ondergesneeuwde berkenbossen in Scandinavië, en ga zo maar door. Wij waren daar helemaal niet geweest, maar de prentenboekjes die we in handen kregen, deden ons wegdromen.
Later geraakten we in de ban van denkers en doeners als Henry David Thoreau, met citaten als: “I wish to speak a word for Nature, for absolute Freedom and Wildness, to regard man as an inhabitant, or a part and parcel of Nature”. (Ik wens me uit te spreken voor de Natuur, voor totale Vrijheid en Wildheid, om de mens te beschouwen als een inwoner, of een intrinsiek onderdeel van de Natuur), en “In wildness is the preservation of the world”.
Dat laatste vatte het voor mij samen; die inspirerende sublieme woorden: In wildheid ligt het behoud en de redding van de wereld En er valt nog veel over te zeggen. Maar nu even niet.

Ongerept?

We zijn opgegroeid met begrippen als “ongerepte natuur”. Dat was – een halve eeuw geleden – ook al niet meer zo. Maar de algemene perceptie wees in die richting. En, er was zo weinig informatie beschikbaar, al zeker niet op mondiaal niveau. Vele voortrekkers in de natuur-en milieubewegingen registreerden toen al de verdwijning van soorten en de degradatie van al die unieke biotopen. Er sijpelden al berichten door over de achteruitgang van de dagvlinders bijvoorbeeld. Er waren de dode rivieren en beken. De jonge gasten van toen, met een groen hart, voelden stilaan dat het fout aan het lopen was. De onzalige term “ongerepte natuur” wordt nog altijd gebruikt, soms door goedbedoelende, ongeïnformeerde mensen, maar ook door groepen die er belang bij hebben om de goegemeente in slaap te houden. “Duurzaam” is trouwens ook zo’n begrip.

Als het over milieu en natuur gaat, dan voel ik me al mijn hele bewuste leven als een kanariepietje dat gas ruikt in een kolenmijn. Maar deze metafoor wekt misschien alleen maar de indruk van machteloosheid. Hoe was dan de situatie toen? Laat ons de inspanningen die we toen geleverd hebben ook niet minimaliseren. We leefden nog volop in het vooruitgangstijdperk. Een label dat ons toen wat typeerde of zelfs kapittelde, was dat van “natuurbeschermer”. De samenleving deed daar immers ongemakkelijk over. Zo waren er de termen “wereldvreemd”, “geitenwollensokken” en kreeg je reacties als “Zou je je niet beter met nuttiger dingen bezighouden?” Wie opkwam voor meer maatregelen voor het milieu en het vrijwaren of uitbreiden van natuurgebieden, kreeg vaak ronduit vijandige respons. Dat overkwam je als vrijwilliger tussen de professionals van belangengroepen in talloze raden en commissies. Wij hebben ons ook vaak vastgereden in discussies over plannen die op zichzelf waardevol waren en een stap vooruit hadden kunnen zijn, zoals de Groene Hoofdstructuur. Je kan dus niet zeggen dat de groene jongens van toen, super enthousiast voor natuur zoals ze waren, blind waren voor de milieuproblematiek en naïef de andere kant opkeken. In veel van hun tijdschriften, zoals in Klimop, verschenen vijfentwintig jaar geleden al artikels met als kop “Het stille sterven van bossen” (over zure regen en bossterfte).
Wat die generatie vooral kenmerkte, was de uitbouw van de plaatselijke natuursector: het uit de grond stampen van lokale afdelingen, het organiseren van begeleide natuurwandelingen, de overdracht van natuurkennis via vorming en cursussen, en de bezieling waarmee dit is gebeurd, die – onze ultieme wens – bij velen liefde en een groot hart voor de natuur heeft opgewekt. De inzet van die oude garde (“groene senioren”) heeft in onze regio ook de weg vrijgemaakt voor de eerste aankopen van natuurgebieden, nu al bijna een kwarteeuw geleden. Er is ondertussen bij de mensen al veel meer draagvlak ontstaan.

Maar toch

Waar staan we nu? De bewustwording zit in een stroomversnelling door de weerextremen veroorzaakt door de klimaatverstoring. Tot voor kort stond onze samenleving er niet bij stil: insecten op uitsterven, effecten van gigantische CO2-uitstoot, bodems uitgeput door rücksichtslose ontginningen, milieubelastende voedselproductie, spilzuchtig omgaan met het kostbare drinkwater, leegroof oceanen, plastieksoep, etc. Er waren de laatste jaren nochtans voldoende wetenschappelijke rapporten die ons hadden moeten doen handelen als een goede huisvader (het voorzorgsprincipe). Maar neen, liever de citroen helemaal uitpersen. De wetenschappelijke naam van onze soort, homo sapiens (de wijze mens), doet ons toch wel wat veel eer aan. De Britse filosoof John Gray spreekt, provocerend, over de Homo rapiens (de roofzuchtige mens). Een andere variant die circuleert, is Homo ecophagus (de mens die zijn leefmilieu opeet).
Er is dus weinig substantieels gebeurd. Ook door ons (groene jongens)? Het gevolg van te veel met natuur bezig geweest te zijn, en te weinig met milieu? Het is nu wel duidelijk dat deze generatie niet meer aan zet is: niet in het openbare debat, niet op straat. Zeker als het op klimaatactivisme aankomt, surfen de ouderen, ook de milieubewuste, gewoon mee. We weten het niet meer. De jongeren, zoals Greta Thunberg, maar ook nieuwe actiegroepen zoals Extinction Rebellion zetten druk op de ketel. Klimaatconferenties volgen elkaar op; de goede voornemens zijn niet uit de lucht. Maar op het terrein, in de oerwouden, de oceanen, de poolgebieden, gaat het onverbiddelijk de verkeerde kant op. Dat is nog altijd de realiteit begin 2020.

Bezweringsformules

Hoe gaan we hier mee om? Heel divers, zo blijkt. Van defaitisme, lichte wanhoop tot hou-er-de-moed-in.
“Optimism is a moral duty”, las ik in een redactioneel artikel van Meander, het regionaal tijdschrift van Natuurpunt Schelde-Leie. Zelf hoor ik vaker het gedicht “Hoop”(1936) citeren van Vaclav Havel, met als eindverzen:

Hoop is niet hetzelfde als optimisme
evenmin de overtuiging
dat iets goed zal aflopen.
Wel de zekerheid dat iets zinvol is
onafgezien van de afloop, het resultaat.

Jaren geleden mailde ik over dat thema met de betreurde Frans Dejonghe. Ook Frans bediende zich van een quote. Het typeerde meteen zijn herkenbare strijdvaardigheid: “Men hoeft niet te hopen om iets te ondernemen, noch te slagen om te volharden” (Willem de Zwijger).

Een ecologische utopie. Haalbaar? Wenselijk?

Ton Lemaire is een Nederlands antropoloog, cultuurfilosoof, groen denker en auteur van vele boeken zoals “De filosofie van het landschap” en “Met open zinnen: natuur, landschap, aarde”. Zelf heeft hij zich ooit ecologische vluchteling genoemd. In een van zijn werken beschrijft hij wat hij een ecologische utopie noemt. Het zou de belangrijkste elementen uit de socialistische/anarchistische traditie en de ecologische traditie verenigen. Die utopie zou worden geïnspireerd door een aardse spiritualiteit die de mens niet tot centrum van haar kosmologie maakt, maar het respect voor andere wezens vóór zelfrespect plaatst. Om naar de maat van de aarde te leven, zou de bevolking moeten afnemen en het proces van de verstedelijking omgedraaid moeten worden. De aarde dreigt onder de metropolen te verstikken. Hij stelt zich een wereld voor, waarin een radicale decentralisatie heeft plaatsgevonden, met sterk doorgedreven autarkie (streven naar zo weinig mogelijk afhankelijkheid van anderen) en primitivisering. Kleine, vrij besloten gemeenschappen met een laag technologiegehalte, voorzien van grote tuinen, leven dicht bij de natuur (uitgebreide wildernissen). Het model dat de mensheid heeft gevolgd gedurende het grootste deel van haar leven. Het is bovendien zaak dit te ontwikkelen zonder afbreuk te doen aan het planetaire bewustzijn, aan de eenheid van de mensheid.
De auteur is er zich van bewust dat deze “ecotopia” vooralsnog alleen in zijn verbeelding bestaat. Hij is zelf sceptisch dat je een trendbreuk kunt realiseren in een democratische samenleving. En, “ecofascisme, daar pas ik voor.” Maar het lijkt hem toch noodzakelijk deze utopie te stellen tegenover de waanzin van onze wereld. In flagrante tegenstelling tot onze gebruikelijke praktijken is een eenvoudig, sober en elementair leven wenselijk, dicht bij de aarde.
Utopieën zijn vaak te mooi om waar, of realiseerbaar, te zijn. Toch vind ik de laatste zin van Lemaires betoog terecht. Een eenvoudig leven dichtbij de aarde, precies hetzelfde als wat ik hoorde uit de mond van een (pragmatische) boeddhist: “have a simple life”. En doen wat goed is, wat moet gedaan worden. Er zijn tegenwoordig gelukkig inspirerende voorbeelden te over: jonge, startende bio-boeren, een project als Faja Lobi over herbebossing in Congo (Klimop 2019, Nr. 4). Alles (circulaire economie, het geldwezen, …) en iedereen (sociale inclusie, …) zullen mee moeten. We wéten wat ons te doen staat: een leefbare planeet achterlaten, met nog wat sublieme wilde natuur.

© Erik Cooman

Geef een reactie